In de naoorlogse jaren werden in vrijwel ieder dorp op Goeree-Overflakkee koelhuizen gebouwd. Aanvankelijk leek de bouw op Stad aan ‘t Haringvliet, toen ook wel stedeke Stad genoemd, niet door te gaan omdat de grotere landbouwers over eigen koelhuisruimte beschikten. Het koelhuis kwam er toch dankzij een coöperatie van een aantal (jonge) agrariërs. Het initiatief tot de oprichting kwam van de boeren Jaap Koert, Johan Mol en Adrie van den Tol. Zij hebben zich ingespannen voor een modern en doelmatig koelhuis, vooral bedoeld voor het bewaren van aardappelen en uien. Het laatst genoemde gewas werd namelijk bedreigd door zgn. koprot, een schimmelziekte die veroorzaakt wordt door een bacterie die de uien aan de buitenkant aantast. Deze gewasziekte komt meestal tijdens het bewaren tot uiting. Daarnaast werden er ook wel knolselderie en peen en nog wat andere producten gekoeld. Omdat het aanvankelijk niet leek te gelukken werd de plaatselijke Landbouwvereniging ingeschakeld. Hieruit de kwam het koelhuis officieel tot stand. In juli 1957 werd door wethouder dhr. A. E. Soldaat de eerste steen gelegd. Het gebouw werd in februari 1958 officieel in gebruik genomen. Het koelhuis, gebouwd door de aannemers fa. Kroos & Dijkers, kostte ruim drie ton. Het loodgieterwerk en het sanitair werden verzorgd door het plaatselijke bedrijf van Nipius. Na de feestelijke ingebruikname en het in ontvangst nemen van verschillende geschenken, variërend van vlaggenstok tot barometer, klok en temperatuur/hydrometer, werd door de genodigden gedineerd in Hotel Spee in Sommelsdijk. De daar gehouden collecte voor het Rode Kruis bracht 80 gulden op. Het koelhuis aan de Molendijk werd een coöperatie. De officiële naam was: Coöperatieve Vereniging Uien en Aardappelbewaarplaats Stad aan 't Haringvliet G.A. Adres: Molendijk 30/D/3243 AM Stad aan 't Haringvliet/telefoon: 0187-611403. Beheerder werd dhr. J. (Jan) Braber van het Dijkhof.

Techniek en werking

De lengte bedroeg 55 meter en de totale breedte 60 meter. Er waren 40 cellen en 20 ventilatoren van elk 3,3 kilowatt. Iedere ventilator kon 30.000 kub. lucht per uur blazen. In iedere cel kon 45 ton landbouwgewas worden bewaard. De verwarming gebeurde met propaangas. Achter het koelhuis stond een tank met 3000 liter propaangas, want er moest niet alleen gekoeld worden, maar ook gedroogd en daar was warme lucht voor nodig. Tijdens natte zomers konden graan en uien d.m.v. vijf verplaatsbare gasbranders worden gedroogd. In natte periodes werden de gewassen met behulp van gasbranders op een constante temperatuur gehouden. Bij warme zomers konden er diepvriesmachines op de luiken worden geplaatst om warme lucht te verdrijven.
Bij normale bewaring konden twee cellen tegelijk worden verwarmd. Bij koprotbestrijding één cel. Alle cellen waren afzonderlijk geïsoleerd. De toegangsdeuren waren elk twee meter breed, terwijl tot dan toe 1.30m tot 1.50m gebruikelijk was. De werkgang was 10 meter breed, terwijl deze normaliter ca. acht meter breed was. In de werkgang werden perskokers aangebracht om het werk voor de onderlossers makkelijker te maken. Iets nieuws was dat met een ‘Unitem’ meetapparaat de temperatuur van iedere cel centraal kon worden afgelezen. Elders werd dat nog met een thermometer per cel apart gedaan.
Op maandag 24 februari 1958 was het zover. Dr. W. H. de Jong van het Instituut voor bewaring en verwerking van landbouwproducten uit Wageningen verrichtte de officiële opening. Namens de Coöperatie sprak dhr. A.L. van den Tol. Ook de burgemeester, dhr. Chris van Hofwegen en de beide wethouders de heren A. E. Soldaat en D. Saarloos waren aanwezig. De openingshandeling gebeurde door een zakje uien op de schudder te legen, waarna de kleine hoeveelheid landbouwproduct via een transportband in een cel terechtkwam.
Van de veertig cellen waren er 35 in gebruik door leden van de coöperatie en vijf werden er verhuurd. Door zijn brede gangen, sterke ventilatoren en het lage toerental van die ventilatoren (zodat ze minder lawaai maakten) was het koelhuis van Stad het modernste van Nederland. Er kwamen dan ook regelmatig groepen mensen kijken hoe het hier geregeld werd. Busladingen kwamen een kijkje nemen.
Het beheer van het koelhuis was een verantwoordelijke en intensieve taak. Iedere dag moesten alle cellen gecontroleerd worden en zo nodig bijgesteld. In de loop van de tijd veranderde het beheer. Zo moesten de aardappels in het begin op 2-4 graden gehouden worden tegen de spruitvorming en later kwam daar poeder voor. De beheerder moest er voor zorgen dat hij van de laatste inzichten op de hoogte was en in het reglement stond dan ook, dat de beheerder besliste.
In de beginperiode werd er door de eigenaren van de uien in het koelhuis gewerkt om de uien te ‘staarten’, d.w.z. het met de hand of een mesje verwijderen van de pluimen aan de uien. Dan was het altijd erg gezellig; later was er alleen bij in- en uitrijden bedrijvigheid. In 1958 werd er nog een aparte diepvries bijgebouwd. Daar konden particulieren gebruik van maken. Die was tot 1974 in bedrijf. Later werd het gebouwtje overbodig, omdat de mensen thuis een diepvries kregen. Na ruim 50 jaar kwam er een eind aan het koelhuis. In 2009 werd het inmiddels leegstaande koelhuis gesloopt. Anno 2010 wacht de vrijgekomen grond op een andere bestemming.

Het koelhuis Sloop koelhuis

Harry J. Goosens/Stad aan ’t Haringvliet/najaar 2009