Print

Het aan particulieren verkopen van producten is een oud beroep. De winkeliers van weleer verkochten producten als zout, zeep, koffie en thee en spek en vlees. Ook het tappen van bier en het slijten (!) van brood behoort tot de klassieke middenstand. In vroeger tijden liepen ‘kasjesventers’ (marskramers) langs ’s heren wegen. Zij verkochten garen en band, stof (sajet), maar ook potten en pannen, paraplu’s en allerhande ‘gesnor’. De kramers waren een reizende ‘winkel van Sinkel’. In Stad aan ‘t Haringvliet vonden rondreizende kooplui een slaapplaats in een schuur bij boerderij ‘Aan ’t Vlot’; een ‘inscriptie’ bij de deur van het woonhuis getuigt van deze gastvrijheid. In dit artikel, dat gedeeltelijk is gebaseerd op mondelinge informatie, beperken we ons tot de kleine winkels. De grotere bedrijven, zoals een zand- en grindhandel, transportbedrijven en een brandstoffenhandel blijven buiten beschouwing. Het tijdbestek varieert. Een deel van de genoemde winkeltjes, bedrijven en middenstanders begon met de negotie rond 1900. Er was sprake van kleinhandel, eenmansbedrijven en bijverdienste. Het verhaal van de soms ten onrechte geromantiseerde winkeltjes van Stad eindigt circa 1945. Af en toe wordt de lezer in vogelvlucht meegenomen naar onze tijden.

Kruidenierswaren en snoep
Een van de oudste vermeldingen van een winkelierster in Stad aan ’t Haringvliet betreft Lena Breesnee (1797-1854). Ook Klaasje van Dijk (1826-1912), Johannes Maliepaard, Willemtje Gebuijs (1829-1907), Jannetje van Nierop, Marinus Borgdorff (1874-1908) en zijn vrouw Lauwerijntje Kreeft (zij vertrokken in 1911 naar Gouda) waren winkeliers van het eerste uur. Jan van Zuuren (1860-1909) verkocht manufacturen. De ‘oudste’ melding van een kruidenier is die van horlogemaker/nachtwaker C. Plokhooij. Hij overleed in 1898. Ook Laurientje de Wit verkocht grutterswaren; Thomas Verhey (geb.1888-1943) en zijn tweede vrouw Gerritje de Wit (1900-1979), een dochter van Laurientje, handelden in een huis op de Achterdijk in kruidenierswaren. In het huis van ‘vrouw Fris’ op de Molendijk, tegenover het Dijkhof, werden in de jaren dertig kruidenierswaren en snoep verkocht. Deze winkel was duidelijk herkenbaar doordat op de zijgevel reclameplaten waren aangebracht. Het ‘winkeltje’ van Arjaantje Fris werd in 1933 overgenomen door kaashandelaar Wouter Verwoerd (1913-1984) uit Waddinxveen. Hij en zijn broer Chris hadden op het Dijkhof een kaaspakhuis en gingen met hun producten tot in de wijde omtrek langs de deuren. Later werd de winkel een Spar. De Voorstraat telde voor 1930 tenminste twee winkels die kruidenierswaren verkochten. In 1922 begon Piet Snijder een winkel in de Voorstraat; een Jamin. Na zijn overlijden zette zijn vrouw, Arentje Korvink, de winkel voort. Maarten van Dijk (1878-1949) had schuin aan de overzijde van dezelfde straat een kruidenierswinkel. Een kleine gevelsteen uit 1908 en de grote ramen herinneren aan deze winkel.
Op de Achterdijk (nr. 67) woonde de blind geworden Arij Keijzer (1844-1922), begeleid door een jongen ging hij met zijn handel, o.a. ‘vloerverrekes’, langs de deuren. Arij Keijzer, die getrouwd was met de weduwe Geertruida Abrahamse (1845-1896), had aan huis ook een snoepwinkeltje. Voor de zekerheid liet hij alle muntstukken door zijn hand glijden. Zijn oudste zoon Leendert kwam in december 1937 door een ongeval op zijn schip om het leven. Een ‘kleinzoon’ van blinde Arij, Cornelis (Cees) Vink (1902-1970), had later op hetzelfde adres aan de Achterdijk een kruidenierswinkel. Hij trok er met de hittekar op uit en verkocht in het pand aan de Achterdijk kruidenierswaren. Cees Vink was getrouwd met de in Rotterdam geboren onderwijzeres Engelina Wilhelmina Kuijpers (1901-1981). Zij legde in 1937 de eerste steen voor het ‘nieuwe’ pand. Joost Johannes Kamerling (1910-1974), een zoon van Mattheus Kamerling begon met zijn vrouw Johanna Arensman een kruidenierszaak in de Nieuwstraat. Tijdens de inundatie in 1944/45 bleef de winkel, die alleen via plankieren bereikbaar was, geopend.
Jan Cees van Neuren (1903-1977) deed hetzelfde. Zijn vader was een kruidenier die zijn waren per kruiwagen aan de man bracht. In de Nieuwstraat had Van Neuren een winkel in levensmiddelen en manufacturen. Hij was de eerste op het dorp die met een auto de boodschappen thuis bezorgde. Zijn zoon Adrie volgde hem op. Naast de winkels die levensmiddelen verkochten waren er tal van kleine middenstanders die voor de dagelijkse boodschappen als: brood, melk, boter, kaas en eieren, vlees en vleeswaren zorgden. Bezorgden is beter gezegd, de meeste winkeliers bezorgden aan huis. Cornelis Jacob van Nierop (geb. 1836) was koopman, zijn zoon Petrus Johannis was kleermaker. Zijn zoon Adrianus Martinus van Nierop liet na de afbraak (in 1928) van een groot gebouw op de hoek van de Achterdijk en de Zeedijk een winkelpand bouwen. Hij begon er een kruidenierszaak. De zus van deze Van Nierop was de in 1900 geboren Pietertje, zij was handwerkjuffrouw op de openbare lagere school.
Een van de ‘bekendste’ winkeltjes was het snoepwinkeltje van Alida (Daatje) Pas. Zij en haar zus Cornelia waren ongehuwd en bewoonden met nicht Elisabeth (Betje) een huis aan de Achterdijk (nr. 51). Zij verkochten ook kruidenierswaren. Het winkeltje was een van de snoepwinkeltjes met het bekende ‘cent-van-het-blad’. Onder een glazen plaat lagen de verschillende heerlijkheden uitgestald zoals: polkabrokken, stukjes zoethout, spekjes of een schepje drop. Als de keuze was gemaakt, werd het gevraagde à 1 cent overhandigd. Een halfje terug kon ook. Een van de mogelijkheden was het kopen van een ‘gelukstoffee’. Het nummer op de wikkel gaf kans op iets extra’s: een bromtol, een snoepje of iets dergelijks. Er waren meer snoepwinkels in het dorp. Op de Molendijk (nr.55) verkocht Stijntje Kamerling, een tante van de eerder genoemde Mattheus Kamerling, in de jaren twintig van de vorige eeuw zoete heerlijkheden. Schoenmaker Corstiaan Knape, (geb. Middelharnis 1870) die omstreeks 1900 in ‘t Hoagerhuus’ woonde, verkocht snoep in een winkeltje met een ronde ruit op de hoek van de Voorstraat en de Zeedijk. Later moest zijn woning aan de Achterdijk wijken om de doorgang naar de Burg. Sterkstraat mogelijk te maken. De schoenmaker zag zijn naam officieus verbonden aan de nieuwe straat, maar uiteindelijk is de naam ‘Knaepestraete’ in de vergetelheid geraakt.

Brood, melk en vlees
Van deze klassieke middenstanders zijn er een aantal geweest. Melk was een product dat tot begin jaren negentig huis-aan-huis werd bezorgd. Rond 1910 verkocht Adriana Arensman-Kastelein (1876-1967) melk in een slop aan de Voorstraat. De melkhandel van Cas van Gurp, aan ‘de Weel’, die in 1947 naar Canada emigreerde, werd voortgezet door Catharina van Keulen-de Buck (1902-2001), afkomstig uit Koudekerke. Zij verloochende haar geboortegrond niet en liep alledag in Walcherse klederdracht. In 1954 zetten dochter Nel en haar man Hans Maliepaard de zaak voort. Zij hadden, naast een ambulante melkhandel, een winkel op de Voorstraat. In de loop der jaren breidde het assortiment zich steeds meer uit. Ook het landbouwbedrijf van Cees Arensman en Zoon, op de hoek van het Dijkhof, had als nevenactiviteit het verkopen van melk. Het verhaal van ‘Cees met den ezel’ hoort bij deze Arensman die op een dag het dorp naderde met een op de markt in Rotterdam gekochte ezel. Er circuleren trouwens verschillende versies van dit verhaal. In de jaren twintig telde de Voorstraat vier bakkers. Een van hen, J.H. Simons, was van 1897 tot 1905 lid van de gemeenteraad. Adrianus Both had ook een bakkerij in de Voorstraat. Hij kwam in 1902 uit Rotterdam. Ook Aren Joh. Christiaan Silvius (1863-1922) was bakker. Bakker Aren Jaques Braber had een vaste knecht, Huib van Wezel, in dienst. Zoon Jan (geb. 1900) zette het bedrijf voort. In die tijd, rond 1920, kon je bij de bakkers ‘mekkebrood’ en op hoogtijdagen masteluinbrood laten bakken. Nadat bakker Both was gestopt maakte bakker Jan Cornelis Koppenaal (1875-1922) het legendarische viertal compleet. Zijn zoon Abram Cornelis (1906-1963) volgde hem op. Diens zoon Gerrit (1936-1992) opende naast zijn bakkerij in de Nieuwstraat een snackbar, een teken dat de tijden veranderd waren. De zaak van Simons werd overgenomen door Adrianus van de Meeberg en na hem door Jacobus Steenhart. Daarna werd deze winkel overgenomen door (banket)bakker Teun Nipius (‘Teun Niep’). Hij verkocht de bakkerij in 1964 aan de in Herkingen geboren Pau Looij. Gerrit Koppenaal zou in 1973 met bakker Looij, op de plaats waar vanouds een bakkerij zat, één bedrijf vormen: bakkerij Loko. Nipius verloochende het banketbakker zijn niet, zijn bedrijf aan de haven groeide uit tot een gerenommeerde koekjesfabriek (N.B.F.).
Natuurlijk waren er ook slagers in het dorp. De namen De Wachter en Van der Pijl zijn aan deze vorm van detailhandel verbonden. Teun Jacob de Wachter (geb.1851) was huisslachter en slager. Hij overleed plotseling in 1922. Zijn zoon Teunis de Wachter (1892-1967) was ook slager. Op een foto is zijn zoon Simon de Wachter (geb. 1929) te zien als hij op pad gaat om aan huis een varken te slachten. De slagerij bevond zich in de Voorstraat alwaar ‘Siemen’ tot in de jaren negentig, met zijn vrouw Maartje, de dorpsbewoners voorzag van verse worst en andere heerlijkheden. Aren van der Pijl (geb.1831) was slager; in de rubriek plaatselijk nieuws van de Maas- en Scheldebode van november 1913 werd de ’81-jarige grijsaard’ kras genoemd omdat hij op die leeftijd een varken slachtte. Zijn zoon A.J. van der Pijl (1860-1949) had met zijn vrouw Antje van Pijl-Hoedemans (1862-1936) in de Voorstraat (nr. 13) een slagerij. In 1902 werd dochter Antje geboren, de jonge vrouw stierf in december 1936. Zoon Leendert van der Pijl (geb. 1898) zette het bedrijf voort. Hij huwde in 1930 met Lydia van Heemst, er werden twee kinderen geboren: Adriana en Jan.

Kleermakers, schoenmakers en manufacturen
Onder deze weidse verzamelnaam kende het dorp voor de oorlog verschillende winkels en middenstanders. Op de kade woonde Gabriël (‘Gaap’) Trouw, hij kwam in 1909 op Stad wonen en was kleermakersknecht bij Pieter Johannis van Nierop op de Achterdijk. Ook Teun Snijder (‘Snier’) op de Achterdijk, naast de smederij van Nipius, kon goed met naald en draad omgaan. Hij maakte in een uur tijd een werkbroek van zogenaamde pilo, een grove bruine stof. Hij overleed in 1930. Er waren meer kleermakers zoals Jaques Braber (geb. 1879.) die met twee broers, Lieven en Marinus, op de ‘Oude Jonker’ in de Voorstraat woonde en Willem van de Ree (Steenbergen, 1872). Hij kwam in 1898 van Nieuwe-Tonge naar Stad. Klompenmaker Marinus van de Steenhoven werd in 1899 in Oud Heusden geboren, hij woonde aanvankelijk in bij de zojuist genoemde Teun Snijder. Later woonde hij op de Achterdijk, hij maakte niet alleen klompen, maar verkocht ook schoenen. Schoenmaker Cors Knape, de man met de markante kop, hebben we al ontmoet. Schoenmaker Corstiaan Knape, (geb. Middelharnis 1870) woonde omstreeks 1900 in ‘t Hoagerhuus’. Knape was kofjekokertje maar werd na een schermutseling aan boord zodanig aan zijn hiel geraakt dat hij niet meer kon varen. Hij kwam in 1895 naar Stad en trouwde in 1898 met Elizabeth Koningswoud. In 1940 verloor de schoenmaker zijn vrouw; hij overleed in 1961 en werd begraven op Stad. David van As, op de Achterdijk, verkocht klompen en sigaretten. Deze kleine neringdoende was in 1870 geboren in Scherpenisse en kwam in 1903 naar Stad. Hij vertrok in 1926 naar Rotterdam. In mei 1927 vestigde Bastiaan van der Meide zich in de Voorstraat. Hij was oorspronkelijk veldarbeider, maar staat op Stad als schoenmaker geregistreerd. Zijn zoon Krijn zette de zaak voort. Op de Achterdijk woonde Melgert Dale sr., hij was, net als zijn zoon Jan Cornelis (1886-1966), schoenmaker. Mel sr. was geboren in Herkingen, hij overleed in 1933. Voordat het schoenmakersgezin zich in 1912 op Stad vestigde woonden zij in Dreischor (Dereister). Jan Cornelis Dale en diens zoon Melgert hebben nog enige tijd in het voormalig café van Lena Kaptein aan de Nieuwstraat gewoond en gewerkt. Daarna verhuisden ze naar de timmermanswerkplaats van Aren Korvink op de Achterdijk. Vrijwel tegenover hun oude stekkie. Mel Dale (geb. 1925) was tot zijn overlijden op zondag 14 november 2004 schoenmaker én beeldend kunstenaar. Een beeldje op de hoek van de Achterdijk en de Nieuwstraat herinnert aan deze markante Stadtenaar die in de etalage van zijn werkplaats ‘beeldende kunst’ en zelfbedachte aforismen ten toon stelde.
Op de hoek van de Achterdijk en de Nieuwstraat stond de winkel van de zussen Jobje (1845-1923) en Maria (Maree) (1850-1907) van Biert. De ‘ongelokkige’ gezusters van Biert, die ‘Jobje de meisjes’ werden genoemd, verkochten garen, spelden en band. Jacobus van Splunter (1878-1950) en zijn vrouw hadden op de Achterdijk (nr. 17) een winkel met textiel en kruidenierswaren; daarnaast had hij in de jaren dertig een taxi. Huibrecht Trommel (1879-1965) had op de Achterdijk (65) een manufacturenzaak. Ook verkocht hij linoleum en matten.

Smederij, wagenmakerij en brandstoffen
Het dorp had vanouds een smederij. In de Voorstraat was een smederij; tot zijn overlijden in 1884 was P. Snijder er smid. Daarna werd Willem Nieuwland (geb. 1857) uit Stellendam eigenaar. Deze smid verloor in 1905 tengevolge van een tragisch ongeval zijn vrouw. Terwijl zij een waston schilderde werd de vrouw dodelijk getroffen door een steen die uit de muur viel. Nieuwland verkocht het bedrijf in 1912 aan Cornelis Jan Hendrikse (geb. Kerkwerve ) uit Scherpenisse. Zijn zoon Thijs zette het bedrijf voort. Hij overleed als evacué in 1945. Zijn vrouw, Pieternella Kamp, keerde terug naar Stad en zette het bedrijf voort tot 1951. Zij hertrouwde met Ary Jongejan. Daarna werd de smidse een winkel in huishoudelijke artikelen en ijzerwaren. In de muur van deze smederij zat een tegeltableau met de tekst: ‘Paarden beslaan, is haast gedaan. Maar de voeten te vegen, daar is de kunst in gelegen’. Op de Achterdijk (nr.61) was de smederij van Nipius. Voor hem was Hendrikus (Rikus) Paulussen afkomstig uit Zierikzee de eigenaar. In 1906 werd de smederij gekocht door Jacobus Johannis Nipius (1881-1973). Hij was gediplomeerd hoefsmid en dreef met zijn zoon Arie Johannes (1908-1988) het bedrijf. Zijn zoon Teun werd bakker. Wegens vertrek naar elders verkocht Nipius in 1910/1 de smederij aan Johannes Nieuwland, een zoon van hiervoor genoemde Willem Nieuwland. Deze verkocht het bedrijf in 1914 aan smid Pieter van Houte uit Stavenisse. In 1918, na het overlijden van zijn vrouw Hester Vroegindeweij, kocht Nipius het bedrijf aan de Achterdijk weer terug. Van Houte vertrok naar Nieuw-Helvoet. Later werd Daniël Ottevanger eigenaar. De tijden waren inmiddels veranderd, Daan repareerde wasmachines e.d. Menig Stadtenaar zal zich het tasje met gereedschap van ‘de smid’ nog herinneren. Er was meer ambachtelijke bedrijvigheid. Het bedrijf en het woonhuis van wagenmakerij van Machiel (Chiel) van den Boogert (geb. 1878) bevond zich waar nu het beeldje van Mel Dale staat. Chiel trouwde in 1906 met Chieltje Braber, zij overleed in 1920. In dit bedrijf werkten ook zijn zoons Hans en Cor en broer Izak. Leentje Gebraad was de huishoudster van vader Chiel van den Boogert. Zij vertrok in 1937 naar Middelharnis. Op foto’s zijn de wagenwielen duidelijk zichtbaar.
Jan Holleman aan de Vrouwtjesweg verkocht peterolie. Hij is bekend omdat zijn paard, ‘de hit van Jan Tap’, de kar trok waarmee het huisvuil werd opgehaald. De bijnaam ‘Tap’ komt van taptemelk, die Holleman in de oorlog vervoerde. Jacobus Ghijsels was binnenschipper en vervoerde o.a. kolen. Hij begon in de Burg. Sterkstraat een brandstoffenhandel die later werd voortgezet door zijn zoon Jan. Jan Trommel begon later in dezelfde straat een transportbedrijf annex brandstoffenhandel. Op de hoek van de Achterdijk en de Nieuwstraat bevond zich de kolenhandel van schipper Jan Haksteen (1869-1942), zijn vrouw Dingena in ’t Veld (1867-1945), die eerder was getrouwd met schipper Leendert Breesnee, was winkelierster. De kolenhandel bleef in handen van de familie. Een (stief)zoon, schipper Johannis Breesnee (1890-1969) en zijn vrouw Cornelia van den Ouden (1893-1967) zetten, toen hun zoon Leendert Jan het schip had overgenomen, de brandstoffenhandel voort.

Ambachten, dienstverlening, galanterieën en huishoudelijke artikelen
Onder dienstverlening behoren niet alleen taxi’s en bodediensten, maar ook de kapper. We zetten het verhaal voort met een ouderwetse vorm van pakketservice. De al genoemde Plokhooy voerde met een ezelkar een bodedienst uit op Middelharnis. Mattheus Kamerling (1879-1939) had onderaan het oprel van de Achterdijk/Nieuwstraat lorrenschuurtjes, een mooi voorbeeld van commercie en dienstverlening. Ook oud ijzer werd door Kamerling opgekocht. Recycling dus, in een tijd dat het woord nog niet bestond. Handel drijven zat dit geslacht in het bloed. De vader van Mattheus, Joost Kamerling, staat als koopman in het bevolkingsregister vermeld. Mattheus onderhield, net als zijn overbuurman op de Achterdijk, Jacobus Donkersloot, een zoon van de weduwe Maria Hartman, een bodedienst op Middelharnis. De laatste, een zoon van Lambertus Donkersloot, werd naar zijn overleden vader ‘Jaap van Bert’ genoemd en handelde ook in lompen. Gezonde concurrentie zullen we maar zeggen. Gerrit Kardux, was (in de avonduren) stoelenmatter. Hij werd geboren in 1860 en kwam in 1887 uit Amerika naar zijn geboortedorp en overleed aldaar in november 1900. Volgens een spreuk ‘mat hij stoelen uit de kunst, verzoekt een ieder om zijn gunst’. Ook Hendrik van Sprang werd genoemd als stoelenmatter. Klompenmaker Marinus van der Steenhoven (Opheusden, 1899) kan, alhoewel er later sprake was van een klompenfabriek, beschouwd worden als een ambachtsman. Hij vond aanvankelijk onderdak bij kleermaker Teun Snijder aan de Achterdijk.
Er zijn tenminste twee schildersbedrijven bekend. In de Voorstraat (nr.9) zat Piet Dorsman geb.1879). Zijn vader Leendert (geb. 1838) was ook schilder. In 1921 namen de in Ouddorp geboren Jan Hendrik van Asperen (1894-1970) en zijn in Goedereede geboren vrouw Beatrix Marie den Eerzamen (1892-1982) het schildersbedrijf van Wim Vis van Heemst aan de Achterdijk over. Zijn knecht was de in Dirksland geboren Aren Kaslander. Later werd in de Burg. Sterkstraat een woonhuis annex schilderswerkplaats gebouwd. Piet van Asperen (geb. 1934) zette het bedrijf tot in de jaren negentig voort. Op 12 november 2004 overleed hij plotseling.
De ‘oudste’ scheerwinkel is die van M. Melaard in het zogenaamde ‘bruidsslop’. Knippen, à 3 cent, was mogelijk op dinsdag- en vrijdagavond. Scheren, à 2½ cent, deed deze barbier op woensdag- en zaterdagmorgen. Op een foto uit 1911 wordt de scheerwinkel van L. Keijzer in de Nieuwstraat genoemd. De tarieven waren laag, het hoogste tarief was 5 cent, en het aantal modellen was beperkt tot twee. Kaal of met een kuifje, het verschil bedroeg 2 cent. In de Voorstraat zit vanouds een kapperszaak. Het was de scheerwinkel van Adr. Melaard, in het huis rechts naast het gemeentehuis. Een bordje vermeldde destijds ‘barbier’. In 1945 werd de in Den Bommel geboren Piet Bakelaar de coiffeur van Stad. Hij volgde Toppers op en nam diens winkel in de Voorstraat over. Knippen en scheren kan er sinds 2001 niet meer, maar Piet, ook bekend als Piet de Kapper, en zijn vrouw Marie van der Plaat verkopen anno heden rookwaar, snoep en allerhande zeep, geurtjes en shampoo.
De ‘eerste’ fietsenmaker op het dorp was Jan van Rossum. Deze in zekere zin kleurrijke figuur hield zich ook bezig met het zetten van fuiken en aanverwante zaken. Ook een goede borrel was aan deze middenstander besteed. Hij had ook een taxi, d.w.z. dat hij particulier vervoer naar vooral Middelharnis verzorgde. In zijn werkboekje van 1940 staan de door hem gereden ritten tot zaterdag 22 juni vermeld. Tot de Duitse inval had hij gemiddeld drie keer per week overdag een rit van een uur. Jan van Rossum overleed in 1976. De fietsenmakerij werd overgenomen door Koos van der Waal, een knecht van fietsenmaker Koppenaal uit Middelharnis. In 1970 werd Geerus Kamp uit Ooltgensplaat de rijwielhersteller aan de Molendijk. Hij verkocht in de loop van de tijd o.a. speelgoed en ook kleding werd vanuit de fietsenzaak verkocht. Anno 2006 is hij een klassieke fietsenmaker die al sinds jaar en dag autobrandstof verkoopt (in 2012 stopte Geerus en werd zijn zaak omgebouwd tot "De Knusse Schuur". Het tankstation bleef). Het verkopen van huishoudelijke artikelen behoort tot de oudere middenstand. Annetje van den Boogert had zo’n honderd jaar geleden in de Nieuwstraat een winkel waar ze potten en pannen verkocht. Marinus van Damme (1889-1989), een zoon van koopman/bode Jan van Damme, had op de hoek van de Voorstraat en de Nieuwstraat een winkel in galanterieën (snuisterijen). Hij en zijn vrouw Elisabeth van Rossum verkochten huishoudelijke artikelen, ‘van alles en nog wat’ en nog veel meer. Aan de zijkant van de winkel hingen reclameborden; de plaats hiervoor verhuurde de winkelier voor circa vier gulden per jaar. J. Admiraal had naast de smederij in de Voorstraat een manufacturenwinkel. Hij overleed in 1908. Wij sluiten af waar we mee begonnen. Een vluchtige ontmoeting met twee reizende kooplieden, de Joodse handelaren: Elias Hartogs en Abram Polak. Zij verkochten (in de dorpen ambulant) goud, sieraden en galanterieën… ‘Hora ruit, tempus fluit’. Het uur snelt heen, de tijd vloeit weg.