Begonnen we hier in de 14e eeuw met veeteelt door schapen op het gors te houden, na de eerste bedijkingen kwam er al snel landbouw rond het dorp. Ook in andere canons uit deze reeks wordt daar aandacht aan geschonken. Bij het bestuderen van geschriften van rond 1850 kom je al namen tegen van families die nu nog in het dorp wonen en die voornamelijk leefden van de landbouw. De haven met de Stadse schippers stond geheel ten dienste van het vervoer van landbouwproducten. Er was een groot klassenverschil tussen de boeren, de commissionairs, de knechten en de landarbeiders. Er was extreme armoede met veel kindersterfte en vanaf jongs af aan werd iedereen ingeschakeld om te helpen op het land en bij het weiden van het vee. Voor en na schooltijd gingen kinderen al wieden op stukjes grond met bij voorbeeld ‘uien om den derden’. Dat wilde zeggen dat een landarbeider de grond van de boer bewerkte en dan een derde van de oogst zelf mocht houden. Heel veel was nog handwerk, waardoor er vaak wel 50 mensen op een akker aan het werk waren bij het oogsten. Ook werden kinderen vaak tijdens het oogsten van school gehouden om wat geld bij te verdienen op het land. Gelukkig waren er ook paarden om te helpen met ploegen, eggen en het vervoer naar de haven.
Een gewas dat toen hier op het eiland veel verbouwd werd was meekrap waarvan de wortels werden gedroogd en gemalen tot rode kleurstof. Ieder dorp had zijn eigen meestoof waar gedroogd werd. Op Stad stond de stoof op de Zeedijk en tal van verliefde paartjes genoten van de warmte in de stoof. De teelt stortte in toen in Duitsland rode kleurstof synthetisch gemaakt kon worden en dat leidde tot nog meer armoede en veel eilandbewoners trokken weg, naar onder meer Canada. In 2000 werd er op het Diekhuusplein in Middelharnis een musical opgevoerd over het teloorgaan van de meekrapteelt. Naast meekrap werd er vooral graan en aardappels, later ook witlof en suikerbieten verbouwd. De armoede werd beschreven in het boek Landarbeiders van Kees Slager. Andere boeken vertellen over de komst van de waterleiding, de trage komst van riolering en de aanleg van elektriciteit in de vijftiger jaren. De arbeidershuisjes waren zeer primitief en de vele kinderen sliepen meestal op zolder onder de kierende dakpannen met een gordijn tussen de jongens en de meisjes. Toch overheerst in de verhalen de onderlinge solidariteit, de gemeenschapszin en het naar elkaar omzien. De boeren waren machtig maar hadden ook een verantwoordelijkheid voor het dorp en zijn bewoners en deden veel bestuurswerk in de gemeente, de kerk en de scholen, niet alleen voor zichzelf. De Stadse arbeiders waren erg afhankelijk want ze hadden geld nodig om hun grote gezinnen te onderhouden. Toen in 1923 de oogst in het zuidwesten van het land mislukte, halveerden de boeren het loon van de arbeiders en kwam er in Ooltgensplaat en Oude Tonge een arbeidersstaking, maar hier durfde alleen Pau Kreeft te staken. Hij groeide later uit tot onze eerste socialistisch raadslid en heeft enorm veel gedaan voor verbetering van de levensstandaard, het onderwijs en de huisvesting.
De kaai was het centrale punt van het dorp met de twee cafés waar je zaterdag je loonzakje kreeg en waar ’s morgens de commissionairs de arbeiders voor die dag uitzochten. De schepen werden met mankracht geladen en gelost en het grootste deel van het sociale leven vond op de Kaai plaats.
De Rumptstad ploegenfabriek die in 1936 werd opgericht door de gebroeders Piet en Jaas (A.J.) van Rumpt, speelt een grote rol in de ontwikkeling van ons dorp op sociaal, cultureel en financieel gebied en speelde hier dezelfde rol als de Philipsfabrieken in Eindhoven. In 2022 is het niet gelukt om een historische Rumptstadploeg als monument in het dorp te plaatsen, voor een tastbare herinnering aan de Rumptstadploeg moest men uitwijken naar het Landbouwmuseum op Tiengemeten.
In het begin van de 20e eeuw kwam de mechanisatie maar heel langzaam op gang en werd het werk op het land vooral door vele landarbeiders met hulp van paarden gedaan. In 1911 kocht A.J. van Rumpt Sr., eigenaar van een klein boerenbedrijf op Stad aan ’t Haringvliet, een Richter dorsmachine en een Grosley dieselmotor voor gebruik op zijn eigen bedrijf, maar ook voor het dorsen op andere bedrijven en zo ontstond een loonwerkbedrijf dat langzaam uitgroeide met een Fordson trekker, een ploeg, een grasmaaier en andere werktuigen. De zonen werkten in het bedrijf en raakten bedreven in het afstellen en repareren van de werktuigen. Twee broers, Piet en Jaas begonnen in 1936 een mechanisatiebedrijfje aan de Lieve Vrouwepoldersedijk 11. Naast het repareren van werktuigen adviseerden ze ook bij de aankoop van nieuwe ploegen, eggen, zaaimachines en andere werktuigen voor paardentractie. Maar ze verkochten ook een Lanz Buldogtrekker op luchtbanden en verworven het agentschap van Caterpiller-rupstrekkers die veel met een vierschaar rondgaande wielploeg van het merk Rud-Sack werden geleverd. Opvallend was het goede contact van Piet met de boeren om samen naar oplossingen voor het bewerken van hun akkers te zoeken.
De oorlog had ook voor onze landbouw grote gevolgen. Arbeiders werden in Duitsland te werk gesteld en de productie en invoer van werktuigen lag stil. Er werden auto’s omgebouwd om het werk van trekkers over te nemen en benzine werd vervangen door hout en kolen waardoor er nog wat voedsel kon worden verbouwd; maar in 1944 werd het eiland onder water gezet om een Engelse invasie te voorkomen en lag de landbouw bijna geheel stil, want er waren nog maar weinig droge stukjes grond om gewassen te verbouwen. Het bedrijf lag op de dijk en had daarom geen last van de 1,5 meter water in de polders.
Na de oorlog moesten de geroofde werktuigen worden opgespoord en gerepareerd voor ze weer door de boeren konden worden gebruikt om het door zout aangetaste land te gaan bewerken. Er werden in Duitsland en Frankrijk bij landbouwmachinefabrieken restvoorraden gekocht en daarmee ploegen voor ons eiland gemaakt waarbij opviel dat veel ristertypes niet geschikt waren voor onze vette klei. Met de Marshallhulp kwamen moderne trekkers met zelfs hydraulische hefinrichtingen naar ons land en kwam de landbouw weer goed op gang. Opvallend was dat de jonge boeren die in de familiebedrijven toch heel traditioneel waren opgeleid zich snel aan de mechanisatie aanpasten.
Omdat de uit Amerika en Canada geïmporteerde ploegen niet goed voldeden op onze grond, werden ze eerst aangepast, maar al snel begonnen de broers van Rumpt zelf ploegen te bouwen. De werkplaats was al snel te klein en daarom werd wat verderop grond gekocht en een hal van 400 m2 gebouwd. Er werkten toen al twaalf mensen op de reparatie en productieafdeling en in 1949 werd er nog 400 m2 en in 1954 nog 600 m2 bijgebouwd. Piet deed het contact met de boeren, de handel, de administratie, de boekhouding en de financiën en Jaas de reparatie en het fabriceren van werktuigen.
In 1952 werkten er al dertig medewerkers op de fabriek. Niet alleen uit het dorp, maar ook uit andere delen van het eiland werden medewerkers gelokt met een goede huisvesting in een tijd van woning schaarste. Viermaal per jaar kregen alle boeren op het eiland een schrijven van Rumptstad waarin werd gewezen op het belang van goed onderhoud van machines, maar ook op lascursussen om zelf klein onderhoud uit te voeren.
De watersnood van 1953 bracht weer enorme schade aan de landbouwgrond en de werktuigen van de boeren, maar Rumptstad kon tijdig hun eigen materiaal op de dijk op slaan waardoor veel materieel behouden bleef. De trekkers werden gebruikt om de ondergelopen polders weer leeg te pompen en binnen 14 dagen was de modder uit de bedrijfshallen opgeruimd en kon het bedrijf weer opstarten met het repareren van alle werktuigen die met rupstrekkers en John Deere trekkers uit de ondergelopen polders werden gehaald en over honderden meters op de dijk stonden te drogen. De werknemers werkten 6 dagen per week van zonopkomst tot zonsondergang en leveranciers leverden tijdelijke werkkrachten om alles zo snel mogelijk weer gebruiksklaar te hebben.
Vanaf najaar 1953 begonnen de gloriejaren van het bedrijf door een groot magazijn met onderdelen en goede voorlichting aan de boeren over gebruik en afstelling van het materiaal. Veel tijd en energie werd besteed aan de opleiding van het toenemende aantal personeelsleden. Er was veel waardering van de provincie voor de bijdrage van Rumptstad en dat werd bevestigd door de bezoeken van diverse commissarissen van de Koningin aan het bedrijf. Ook de export kwam langzaam op gang.
Ook waren de broers Jaas en Piet erg actief in het verenigingsleven op het dorp en leverde een bijdrage aan het kerkelijk, sociale en culturele leven op het dorp. Jaas was actief voor de Lions, muziekvereniging en het toneel en Piet stond dichter bij de mensen en de kerk. De voetbalclub groeide mee met al die nieuwe inwoners. Ook zorgden al die nieuwe mensen voor een veranderende sfeer in het tot dan erg gesloten dorp. Naast de huisvesting zorgde de fabriek ook voor werk voor dorpsgenoten die elders niet aan het werk konden vanwege bijvoorbeeld een laag niveau en fungeerde daarmee als een sociale werkplaats waar je op je fietsje heen kon. Beroemd was de Rumptstadtoeter die tot ver in de tachtiger jaren ’s morgens de werknemers opriep om naar hun werk te gaan en ’s middags de huisvrouwen een seintje gaf dat de aardappels konden worden opgezet omdat hun man spoedig thuis zou komen. Het gezag en kordate optreden van de beide broers zorgde ervoor dat ons dorp tijdens de ramp van 1953 voor veel ellende bespaard werd omdat onder hun leiding vele mensen meehielpen met het water tegen te houden met gevorderde juten zakken die met zand gevuld werden.
Bij de ontwikkeling van het bedrijf speelde de ontwikkeling van risters (ploegbladen) een belangrijke rol want iedere grondsoort en teelt vraagt andere risters voor onder meer diepte, breedte van de voor en kering van de grond. We noemen hier de stoppelploeg rister 089 uit 1953, rister 111V voor zware klei, de 111VG uit 1960 voor verdere kering, de 115 uit 1965 voor dalgrond. In dat jaar werd de 1000e tweeschaar geproduceerd. De snelploeg risters 108 en 118 kwamen uit in 1968 en het groenbemesting rister 212 en 280 uit 1972. Later kwamen er nog risters voor extra brede open voren, voor ondiepe zaaibedbereiding en in 1995 het ecoploeg rister 490 voor werkdiepte van 12-18 cm.
De ploegenfabricage was de grootste productie van Rumptstad. Deze kwam op gang doordat de uit het buitenland geïmporteerde ploegen niet voldeden. Er werd besloten geen ploegen voor paardentractie te gaan maken, maar zich te richten op ploegen die achter trekkers gebruikt moesten worden. Belangrijk was dat men geen open eindvoren wilde en links en rechts moest kunnen werken en ploegen aansluitbaar waren op mechanische of hydraulische hefinrichting van trekkers. De eerste ploeg was in 1947 klaar in een één- en tweeschaar uitvoering. Daarna volgde de stoppelploeg zesschaar driepuntsaankoppelingsploeg in 1948, de kantelploeg in 1954, de tweeschaarploeg met handwenteling in 1960 waar al snel een drie-, vier- en vijfschaar bijkwamen. In 1965 kwam de mechanische wenteling, in 1969 de vierschaar met snelploeg rister en in 1970 de hydraulische wenteling. De ploegenproductie nam een enorme vlucht en er is een prachtige foto van meer dan 100 personeelsleden bij de oplevering van de 10.000e ploeg.
Naast de ploegen werden er ook andere werktuigen ontwikkeld. Ik noem werktuigen voor de zaai- en pootvoorbereiding, het eggen en slepen, de cultivatoren, de steigerbegrenzers, de schijvenschoffels, de verkruimelaars, de hakenfrezen en grondontsmetters en mestinjectoren.
De naam van Rumptstad was door hun ploegen al over een groot deel van de wereld bekend, maar kreeg extra aandacht door het ontwikkelen van ploegen voor derdewereldlanden. In 1980 werd een eenvoudige ossenploeg voor Mali ontworpen die grotendeels in het land zelf in elkaar gezet konden worden. Men streefde naar een productie van 15.000 per jaar. Later volgden andere landen. President Kaunda van Zambia bezocht de fabriek. Door bemoeienis van de overheid werd de productie van ploegen voor ontwikkelingslanden afgebouwd.
Toen Steketee de fabriek overnam kwam er een eind aan het werken van vele telgen van Rumpt in de fabriek en in de loop der jaren werd de ploegenfabricage vervangen door wiedmachines en in 2023 verhuisde de fabriek naar Dinteloord en eindigde de grote rol van Rumptstad in ons dorp.
Piet van Rumpt hield niet alleen van zijn gezin, de Flakkeese bevolking en de fabriek maar maakte ook gedichten en daarmee wil ik deze canon beëindigen.
Gedichten van Piet van Rumpt:
Rumptstad ploeg 1969
Een goede boer
Een beste ploeg
Een prima situatie
Een goede boer
Een Rumptstad ploeg
De beste combinatie.
-0-0-0-
Er was een boer in zware klei
Zo met een ploeg aan ’t ploegen
Het was een lastig, slecht karwei…
Die boer was zwaar aan ’t zwoegen
Totdat hij kwam op het idee
‘Ik ga een Rumptstad kopen’
Hij ploegde toen in pais en vree
En prachtig legde hij zijn snee
Zo moet het werk verlopen.
-0-0-0-
Als je met Rumptstad ploegen mag
En je werk heel goed bezag
Dan is het toch geen wonder
Heel goed gekeerd, niet dicht gesmeerd
En ’t groen er prachtig onder
Dan zegt de man, daar moet ik an
Een Rumptstadploeg moet ’t wezen
Een goed stuk werk
Robuust en sterk
Dat is werken zonder vrezen.
1 januari 1977 - Limerick van de Rumptstad ploeg
Er was eens een groot boer van buiten
die had in zijn land zware kluiten.
Na moeizaam gezwoeg
had hij met tractor en ploeg
zijn land óm… maar ’t was om te fluiten.
Zo tobde hij enkele jaren.
En had er zijn handen met blaren.
Van sleutelen aan schijf
het zweet op zijn lijf.
Zo ging dat al enkele jaren.
Toen ging hij een Rumptstad ploeg kopen.
Nu ’t ploegen begon maar weer hopen!
Een pracht stukje werk
zo recht en zo sterk
nu kon hij z’n kunde verkopen.
Nú recht en op diepte gereden
nú voegden zich snede aan sneden.
Een prachtig stuk land
een Rumptstad die kan ‘t
nú is hij gelukkig, tevreden.